Jacoba van Beieren

JACOBA VAN BEIEREN
1401 – 1436

Op 16 juli 1401 werd in Le Quesnoy in Henegouwen Jacoba van Beieren, hertogin van Beieren, gravin van Henegouwen, Holland en Zeeland geboren. Zij was enig kind van Willem VI en Margarethe van Bourgondië.

Jacoba groeide op aan het prachtlievende hof van haar vader waar ze een Franse opvoeding genoot. Aan dit hof werd Jacoba ‘Jaque’ genoemd en kreeg zij de titel “dochter van Holland”.

Haar vader liet haar uit politieke overweging al jong verloven met Jan van Touraine, de tweede zoon van de Franse koning Karel Vl en Isabella van Beieren. Jan werd daarna samen met Jacoba aan het hof van Willem VI en Margarethe opgevoed.

In 1415 werd het huwelijk tussen Jan en Jacoba in Den Haag officieel voltrokken toen het echtpaar 14 en 17 jaar was. Al snel stierf Jan in 1417 door vergiftiging. Ook Jacoba’s vader stierf dat jaar, waardoor Jacoba op jonge leeftijd gravin werd van Holland, Zeeland en Henegouwen.

Vanwege het feit dat Jacoba als vrouw niet alleen mocht regeren, moest zij opnieuw in het huwelijk treden. Haar vader had op zijn sterfbed Jacoba aangeraden om met haar neef Jan lV, hertog van Brabant, te trouwen, maar dit was de slechtste raad die hij haar had kunnen geven. Jan was twee jaar jonger dan Jacoba en door de opvoeding een weinig begaafde en verwende losbol. Omdat ze volle neef en nicht waren moest de paus dispensatie verlenen voor hun huwelijk. Dit zorgde ervoor dat ze tot 10 april 1418 moesten wachten tot hun huwelijk in de hofkapel in Den Haag gesloten kon worden.

Op 21 april 1418 werd in Sint-Maartensdijk een verdrag gesloten tussen Jan IV van Brabant en Jacoba’s oom Jan van Beieren, aangezien beiden aanspraak maakten op de macht in Holland en Zeeland. Na dit verdrag trokken ze ten strijde tegen hun nicht. Onder meer de graafschappen werden zonder medeweten van Jacoba door Jan lV aan haar oom verpacht voor twaalf jaar, omdat Jan IV in geldnood verkeerde. Daarnaast omringde Jan van Brabant zich met gunstelingen die Jacoba op vele manieren haar status wilden ontnemen. Ook mocht zij haar eigen hofdames niet houden, en het ging zelfs zover dat met Pasen in het jaar 1420 de dames bij de maaltijd werden overgeslagen en niets te eten kregen.

Uiteindelijke ontvluchte Jacoba het paleis en had Jan nooit meer gezien.

Zij verklaarde haar huwelijk ongeldig en verklaarde daarbij dat haar geweten haar verbood met hem samen te leven. In 1427 stierf Jan lV.

Na deze gebeurtenissen vluchtte Jacoba naar Engeland om steun te vragen aan de Engelse koning en het parlement. Hier werd zij vorstelijk ontvangen door Humphrey van Gloucester, de broer van de Engelse koning, waarmee zij in 1422 trouwden in Londen.

Na veel overleg konden Humphrey en Jacoba beginnen met de voorbereidingen voor een militaire expeditie naar Holland en Zeeland.

In oktober landden zij met een aanzienlijke strijdmacht in Calais, waarna zij in november optrokken naar Henegouwen.

Terug in Henegouwen  probeerde Jacoba de heerschappij over haar landen te heroveren op haar neef Filips van Bourgondië, want na de dood van Jan van Beieren had Filips haar landen geërfd en zich laten inhuldigen. Om een oorlog te voorkomen wilde Filips van Bourgondië een tweegevecht aangaan met Humphrey en met een ridderlijk duel de strijd beslechten. Er werd een kampement opgebouwd en geoefend voor de strijd. Uiteindelijke zag Humphrey ervan af  en vertrok naar Engeland.

Jacoba probeerde met Filips tot een vergelijk te komen maar werd gevangen gezet in het Gravensteen in Gent. Ondertussen waren er diverse gevechten tussen de Hoeken en de Kabeljauwse partijen uitgebroken in Holland.

Jacoba kon ontsnappen uit Gent en zich aansluiten bij haar eigen Hoekse partij. Toen Humphrey hoorde van haar ontsnapping zag hij mogelijkheden om met Jacoba de macht terug te krijgen. Hij zond een vloot van drieëntwintig schepen en tweeduizend man uit Engeland naar Zeeland. Door de diepgang van de boten kwam de vloot niet verder dan Brouwershaven. Hier wachtte het leger van Filips hen op en versloegen hen. Aan de kant van Filips vochten ook de Kabeljauwen mee, waaronder Frank II van Borssele, die de aanvoerder was van de Kabeljauwen; bij deze strijd werd hij licht gewond door een pijl. Jacoba vocht met de Hoeken mee maar als snel volgde een wapenstilstand op 3 juli 1428 die bij de “Zoen van Delft” werd gesloten. Hiermee erkende Jacoba hertog Filips van Bourgondië als graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen. Ook werd Jacoba’s huwelijk met Humphrey ongeldig verklaard. Dit betekende dat zij niet zonder toestemming mocht trouwen omdat eventuele kinderen dan een aanspraak konden maken op haar bezittingen.

Jacoba hield zich niet aan de aanspraak om niet te trouwen. In juli 1432 huwde ze zonder toestemming in het geheim met Frank II van Borssele. Frank kreeg daarbij de taak om de voor Jacoba toegezegde uitkeringen uit de inkomsten van Holland en Zeeland te innen. Aangezien het land door de oorlogen zo was verarmd moest Frank uit eigen middelen geld bijleggen. Op 12 april 1433 deed Jacoba officieel afstand van haar gewesten en mocht haar huwelijk met Frank worden gelegaliseerd. Zij trouwden op 15 april 1434 in de Maartenskerk in Sint-Maartensdijk.

Uit de rekeningen van de rentmeesters van Frank kan worden opgemaakt dat Frank en Jacoba regelmatig langere tijd in Sint-Maartensdijk op het kasteel verbleven. Jacoba nam vaak haar eigen hofhouding mee en bleef daarmee omringd door haar hofdames en jonkvrouwen. Ook had ze haar eigen hofpersoneel, zoals kamerlingen, een borduur-en bontwerker, boden, toortsdragers, bakkers, een pasteibakker, kapelaans en kosters, jagers en valkeniers en zelfs zangers. De kamers van het kasteel waren behangen met kostbare tapijten. De luxe die zij zich kon permitteren, blijkt ook uit het dubbelportret wat Jacoba en Frank van zichzelf lieten maken. De rode tabberd, het parelmutsje en de gouden ketting met het Antoniuskruis die beiden dragen getuigen van hoge status.

In 1436 verbleef Jacoba op slot Teylingen, dat het kasteel van haar moeder was. Vanaf half juli stond Jacoba daar dagelijks onder doktersbehandeling. Na september verbleven ook haar moeder en Frank bij haar op slot. Net voor haar dood liet Jacoba op 8 oktober haar testament opmaken door notaris Jacob van Noirde. In die nacht van 8 oktober 1436 stierf ze in de leeftijd van vijfendertig jaar. In het testament had Jacoba te kennen gegeven om in Sint-Maartensdijk begraven te willen worden, maar dit vonden haar executeurs testamentair te duur. Dit leidde ertoe dat zij werd bijgezet bij de grafelijke dynastie op het grafelijk hof in Den Haag waar in de hofkapel ook haar grootouders lagen begraven.

Aan de muur werd een tekstbord bevestigd:

Hier is begraven de zeer doorluchtige vrouwe, Vrouwe Jacoba., hertogin in Beieren, Holland, Zeeland en Friesland, die stierf in het jaar des Heren 1436, op de negende dag van oktober. Bidt voor haar. 

De hofkapel waar ze begraven werd, werd in 1644 gedeeltelijk door brand verwoest maar ook weer herbouwd. Aanvankelijk werd het gebouw voor kerkdiensten gebruikt, maar na de Franse tijd kreeg het diverse andere bestemmingen. Sinds 2020 is er interesse om tijdens de verbouwing van de eerste- en tweede kamergebouwen onderzoek te doen naar de overblijfselen van de graftombes.

Medewerkers van Erfgoed Leiden stuitten in 2019 op het perkament met de afbeelding van de tombe. Het behoorde tot een groep van vier afbeeldingen die in 1901 door stadsarchivaris Charles Dozy aan het archief werd nagelaten. Met deze vondst zijn twee afbeeldingen geïdentificeerd als zijnde objecten uit de Haagse hofkapel, waaronder de tombe van Jacoba van Beieren.